In groep 4 maken kinderen een belangrijke stap in hun leesontwikkeling. Ze kunnen de meeste woorden al goed technisch lezen en beginnen zich meer te richten op wat er in een tekst staat. Toch blijkt dat goed kunnen lezen nog niet automatisch betekent dat een kind ook begrijpt wat het leest. Een leerling kan een tekst vloeiend oplezen, maar als je vraagt waar het verhaal over ging, blijft het soms stil. Begrijpend lezen gaat dus niet over snel of foutloos lezen, maar over nadenken tijdens het lezen. De koppeling van technisch lezen naar leesbegrip moet nog gemaakt worden.
In veel lessen krijgen kinderen na het lezen van een tekst een aantal vragen. Dat is handig om even te controleren of ze hebben opgelet, maar het zegt niet alles over hun begrip. Een kind kan een goed antwoord geven zonder echt te begrijpen wat er stond, simpelweg door de woorden uit de vraag terug te zoeken in de tekst. Begrijpend lezen gaat veel verder dan het enkel beantwoorden van vragen over de tekst. Het gaat over:
Strategieën om een tekst eigen te maken (zoals voorkennis koppelen);
Een uitgebreide en groeiende woordenschat;
Het vermogen om nieuwe woorden bij te leren;
Signaalwoorden herkennen, herleiden en inzetten;
Verwijswoorden correct interpreteren.
Je leest het al, echt begrijpend lezen betekent dat een kind probeert te begrijpen wat de schrijver bedoelt. Dat gebeurt als kinderen zich afvragen waarom iets gebeurt, wat een personage voelt of wat de boodschap van de tekst zou kunnen zijn.
Een voorbeeld:
In een verhaal over een meisje dat haar knuffel kwijt is, kan een kind lezen dat ze “onder haar bed keek en zuchtte”. Een letterlijke lezer vertelt dan: “Ze kijkt onder haar bed.” Een begrijpend lezer zegt: “Ze is verdrietig, want ze vindt haar knuffel niet.” Dat verschil lijkt klein, maar het laat zien dat het kind verbanden legt en tussen de regels door leest.
Begrijpend lezen is niet hetzelfde als trucjes leren. Het is niet de bedoeling dat kinderen bij elke “waarom-vraag” automatisch het woord “omdat” opzoeken. Ook is het niet het eindeloos oefenen met toetsvragen over teksten die ze niet aanspreken.
Een ander misverstand is dat begrijpend lezen vooral over moeilijke woorden gaat. Natuurlijk is woordenschat belangrijk, maar een kind kan best een tekst begrijpen zonder elk woord precies te kennen. Het gaat erom dat het de kern van de boodschap oppikt.
Bijvoorbeeld: als in een tekst staat dat “de jongen in een razend tempo naar school rende”, hoeft een kind niet precies te weten wat “razend tempo” betekent om te begrijpen dat de jongen haast had (en naar school rent). De meeste kinderen leren door dit soort zinnen onbewust een nieuwe context kennen, waardoor ze dat later wel correct toepassen. Dit is passief werken aan begrijpend lezen (maar minstens zo essentieel als actief leren!).
Hoe omschrijf je wat begrijpend lezen wel is? Dat is lastig, maar het laat zich het bestre als volgt omschrijven.
Begrijpend lezen is een denkproces dat kinderen stap voor stap leren. Ze gebruiken hun eigen kennis van de wereld om nieuwe informatie te begrijpen. Dat heet het activeren van voorkennis.
Stel, de tekst gaat over een boerderij. Kinderen die al eens op een boerderij zijn geweest, weten wat een stal is, hoe koeien gevoerd worden en hoe het ruikt. Die kennis helpt om nieuwe informatie beter te plaatsen. Een leerkracht kan dit stimuleren door vooraf te praten over het onderwerp: “Wie is er wel eens op een boerderij geweest? Wat zag je daar?”
Daarnaast leren kinderen voorspellen wat er in de tekst gaat gebeuren. Bijvoorbeeld: “De titel is De Verdwenen Sleutel. Wat denk je dat er gaat gebeuren?” Door te voorspellen worden ze nieuwsgierig, en nieuwsgierigheid is de motor van begrip.
Tijdens het lezen leren kinderen ook om vragen te stellen. Niet alleen aan de leerkracht, maar aan zichzelf: “Wie is dit? Waarom doet hij dat? Wat bedoelt de schrijver hier?” Zulkke vragen maken van lezen een actieve bezigheid.
Tot slot helpt samen praten over teksten enorm. Wanneer kinderen in tweetallen of kleine groepjes bespreken wat ze lazen, horen ze hoe anderen denken. Een leerling die iets niet begreep, kan door het gesprek plots wél snappen wat er bedoeld werd.
De leerkracht is hierbij geen vragensteller, maar een denkcoach. Door te modellen, en dus hardop te denken tijdens het lezen (bijvoorbeeld: “Ik vraag me af waarom de jongen boos is. Misschien omdat zijn plan mislukt?”) laat de leerkracht zien wat een lezer doet in zijn hoofd. Zo leren kinderen stap voor stap dat lezen niet stopt bij de woorden, maar pas begint bij het begrijpen. Modelling is een van de meest efficiënte tools om begrijpend lezen snel over te brengen.
Een praktisch voorbeeld: bij een tekst over de seizoenen kan de leerkracht vragen: “Hoe weet je dat het herfst is, ook al staat dat woord niet in de tekst?” Dan leren kinderen aanwijzingen herkennen, zoals “de bladeren vielen van de bomen” of “de lucht rook naar regen”.
Begrijpend lezen in groep 4 is de overgang van woorden herkennen naar betekenis zoeken. Het is een vaardigheid die niet ontstaat door oefening alleen, maar door nieuwsgierigheid, gesprek en denkplezier. Als kinderen leren om zich af te vragen wat een tekst bedoelt, groeien ze uit tot echte lezers. Want wie begrijpt wat hij leest, leert niet alleen beter lezen, maar ook beter denken.